Dry Bone: Oh hear the word of the Lord
Toen ik 19 was belandde ik door een paar lotswendingen op École International de ThéâtreLassaad in Brussel. Lassaad was een Tunesische sfinxachtige magiër van wie ik meer leerde dan ik destijds kon bevatten, en Alain, de leraar van het vak Mouvement du Corps was op een heel andere manier ook een tovenaar: sprankelend, onorthodox, nieuwsgierig en gefascineerd door botten. Hij verzamelde ze en vertelde bevlogen over de schoonheid van hun vormen en over hun verrassende beweeglijkheid, ondanks hun starre imago. Hij onderzocht hoe je kon dansen met botten, hoe hun draaiingen een lichaam dat zich daardoor laat inspireren, op niet te bedenken manieren in beweging brengt. Zijn lessen waren voor sommigen onbegrijpelijk, maar voor mij betoverend. We rekten en strekten ons lichaam ‘als een wilde bergkat’. Daarna lieten we ‘het zand naar de bodem zakken, als vlokjes in een sneeuwbol’. We bekeken elkaars billen en benoemden de interessante variatie aan vormen. Een andere keer de fascinerende onderkanten van onze neuzen: unieke landschappen.
Op een warme zondag kwam Alain naar het chique herenhuis waar ik op twee kleine zolderkamertjes woonde. Beneden woonde Joëlle. Ze was oud-leerling van de school, discipel van Alain en zelf ook een heks, na een jeugd als een magisch-realistische roman in wat toen nog de Congo heette, een land waar andere werkelijkheden bestaan dan onze materieel-lineaire. In onze gedeelde keuken kookten we in een enorme pan de kop van een paard, opdat het bot zijn vlees zou loslaten. Het hele huis was doortrokken van de weeïge lucht, we kookten handenvol kruiden mee om onze inwonende verhuurster te laten geloven dat we groentesoep bereidden. Daarna begroeven we de schedel in de tuin om de laatste resten vlees door de aarde af te laten kluiven.
Een keer deden we in de les een experiment: iemand zat op een stoel, twee studenten hielden minutenlang geconcentreerd hun handen boven diens hoofd en zouden dan met elk twee vingers die persoon, licht als een veertje, kunnen optillen en over de stoelleuning heen, achter de stoel neerzetten. Toen het de oudste en de sterkste studenten niet lukte vroeg Alain mij het te proberen: Want ‘Anémone, elle ‘s en fou de la technique’, ze heeft maling aan techniek. Het lukte mij ook niet, maar zijn uitspraak staat gekerfd in de schors van mijn wezen.
Een keer ging ik pijnlijk door mijn knie en omdat Alain ook fysiotherapeut was, behandelde hij me na school in zijn praktijk. Bovenop me liggend om mijn knie te testen vertelde hij over zijn vrouw, dochter van de befaamde directrice van de fysiotherapie-opleiding. Hij leerde me, terwijl hij vertelde over zijn familie en schoonfamilie, hoe ik de huid van mijn knie moest krabben om zo de ontstoken pees te genezen. De pees genas.
In het laatste jaar vertelde hij dat je een ongekookt ei op z’n onderkant rechtop kon laten staan, door een innerlijke toestand te vinden van evenwicht tussen concentratie en loslaten. Er waren studenten waarvan de eieren alsmaar wanhopig om bleven rollen op de hardhouten vloer. Er waren er die hun ei keer op keer in balans neerzetten. Ik herinner me het opstijgende gevoel toen het mijne stond, een lichtheid alsof de aardse hemel zich verruimde tot het achterste heelal.
Toen ik Brussel verliet gaf ik Alain een met mijn Minolta op mijn zolderkamertje gemaakte foto van een rechtopstaand ei, en een cassettebandje met daarop Dry Bone, een lied over hoe onze botten connected zijn, dat ik kende uit the Singing Detective: ‘Oh hear the word of theLord’. De foto lijstte hij in. Ik lijstte hém in en hing hem, naast Lassaad, in mijn eregalerij van Geliefde Leraren. Hij beloofde me in mijn nieuwe stad Eindhoven op te komen zoeken als hij daar bij een vriendin op bezoek ging. Maar het leven ging door, zo vol als het kan zijn en het bezoek bleef beperkt tot de vreugde van de belofte.
Nu ik burn-out ben, ben ik door mijn antroposofische huisarts, die via wonderlijke connecties op mijn pad kwam, doorverwezen naar een haptotherapeute, de beste die hij kende. Een heks, dat zag ik meteen. Ze bekeek, testte en mat mijn lichaam en vertelde me wie ik was. Ze zag mijn blokkades, mijn kwaliteiten, mijn valkuilen en mijn gevoeligheden. Ze erkende in mij de strijder, de zoeker, de denker, de voeler, de schrijver, het wilskrachtige lichaam, de moeder en het kind. Ze sprak me aan met een taal in mijn taal, woord voor woord kon ik haar verstaan, ondanks de laaghangende wolken in mijn hoofd. Ze leerde me mijn antennes weer naar binnen te richten, mezelf te voelen, iets waar ik lang aan voorbij geleefd was. Ze gaf raad op mijn meest concrete en mijn meest metafysische vragen. Ze leerde me een van meester op leerling overgedragen yogagebed, dat ik ’s ochtends en ’s avonds doe, waarin ik schoonmaak en afstem op de aarde, de hemel en mezelf, voor ik de dag in stap of me te rusten leg. Op een keer schudde en trilde ze mijn op haar wegzink-matras liggende lichaam, tot het de as van controle losliet, vloeiend werd en heen en weer golfde van oever tot oever en zelfs daar overheen. Op een keer klopte ze op al mijn botten, van mijn hakken tot mijn schedel, op iedere bot een ander slaghout makend van haar altijd warme handen: scherp staccato, rond gedempt, zachtjes tikkend als een lentebui. De trillingen resoneerden door al mijn botten, het kloppen op mijn hakken bracht mijn schedel in vibratie en andersom, mijn skelet werd een zinderende symfonie van geconnecte botten: ‘Oh hear the word of the Lord’. En zo ontdekte mijn trillende lichaam wie haar leraar was geweest toen zij als jonge vrouw in Brussel studeerde. Hij klopte op mijn botten door haar handen en maakte dat ik mijn evenwicht hervond in een plotseling samenvallen van concentratie en loslaten. De tovenaar was zijn belofte nagekomen. Langzaam begon mijn lichaam te genezen.