Gedverpielos
Mijn lief nam mijn meiden en mij mee naar het kerstspel van de antroposofische woon-werkgemeenschap Midgard in Tuitjenhorn, Noord-Holland. Zijn vriend met een verstandelijke beperking speelde de Sterrenzanger en we MOESTEN komen kijken.
Bij binnenkomst van de warme, abge-eckte zaal werd mijn hand gegrepen door een vrouw die Sophie bleek te heten. Hard ‘Kom’ en ‘Kijk’ roepend trok ze me als een trofee mee langs de aanwezigen, om hand in hand met me te gaan zitten op de achterste rij, aan haar andere kant een zachtaardige begeleider met baard die ze ‘Papa’ noemde. Mijn lief en meiden sloten aan. De zaal stroomde vol bewoners, familie, begeleiders en vrijwilligers.
Het kerstspel begon.
Oh mijn hart, het was PRECIES hetzelfde als dat op de Vrije School van mijn kinderen: dat ontroerende spel in semi-oud Nederlands, met dezelfde prachtige liederen, dezelfde kostuums van bruine, blauwe en rode doeken, dezelfde scènes en grapjes als ik tien jaar met mijn kinderen heb gezien en vijf jaar zelf heb geregisseerd, met de onderwijzers in hun favoriete rollen, archetypisch gecast. Meester Gerard als Jozef, juffie Cordula, juffie Cindy en meester Bas als herders. Oh zoete herinnering, oh sentiment. Oh beelden van mijn kinderen klein, op de vloer zittend tussen al die andere kinderen, die daar rustig of onrustig naar het kerstspel keken. Ik keek naar hen vanaf de balustrade: mijn bloedjes, mijn Lucas, mijn Ronja, mijn Bente, en ik wou dat ik altijd voor ze zorgen en van ze houden kon.
We zaten in de onrustige hoek. De mannen hielden zich kalm, in onmogelijk ver doorgetrokken kleermakerszit heen en weer wiegend, weggedoken in trui met capuchon op de grond tussen de rijen zittend, of met een zelfgeverfde emmer tegen de borst geklemd, angstig in de verte starend. De vrouwen gingen los.
Sophie legde haar hoofd tegen mijn borsten, vanuit haar tenen ‘Mama’ zeggend, ze kuste me aanbiddend en riep af en toe hard ‘Kom’ en ‘Kijk’ en ‘Eten’. De vrouw voor ons wisselde krampachtig knisperen met twee propjes krant af met langdurig veerkrachtig springen.
Op het podium zwaaide Jozef enthousiast naar de zaal. De regisseuse en meespelende begeleiders spraken op het podium de teksten van spelers die geen teksten konden zeggen. De acteurs werden naar het publiek gedraaid en maakten hier en daar een gebaar.
Maria met downsyndroom straalde in haar rol alsof ze echt Maria was en ze kende bijna al haar teksten. Eén van de herders maakte ezelsoren achter haar hoofddoek, hij stal de show waar hij maar kon en nam tussentijds applaus in ontvangst als een popster, tot de regisseuse hem met zachte dwang weer op zijn plaats zette. De vriend van mijn lief genoot stilletjes op de achtergrond.
In het publiek een continue soundscape als van een luidruchtige os, doorspekt met een ritmisch variërend ‘Gedverdemmos’ en ‘Gedverpielos, doe eens lief’ van een stoer in een hoek leunende vrouw, die, haar teksten uitgezonderd, de air had van een sociotherapeut. Een oeroud elfje schommelde onophoudelijk, synchroon met haar logge buurvrouw, als een metronoom zo strak.
Mijn meiden keken hun ogen uit in deze, hen onbekende, wereld. Het leek wel een schilderij van Bosch of Bruegel.
Tijdens de geboorte van Christus werd de lichttechnica achter in de zaal in haar knot gegrepen door een roodwollen meisje en kon pas na een paar minuten met veel moeite door twee begeleiders worden ontzet.
Achter ons werd de vrouw, die al een half uur in haar eentje een eclatant schreeuwfeest hield, voorzichtig naar buiten geleid, de jurk van haar begeleidster opetend.
De acteurs gingen onverstoorbaar verder alsof het er bij hoorde. De vierde herder kwam op, het traditionele: ‘Ben je doof?’, werd met een enthousiast opgestoken middelvinger uitgeschreeuwd door de steracteur.
Tranen in mijn ogen bij al die diepgewortelde traditie, ook hier zo vol liefde en vanzelfsprekendheid uitgevoerd. De stoeiende herders, de herders in overgave bij het kindeke klein, de liedjes die de begeleider van Sophie en ik allemaal zachtjes meezongen, terwijl we haar hand vasthielden en haar zachtjes streelden.
Maria doorbrak de staande ovatie voor een speech: ze had een droom gehad: Maria mogen spelen. Later begreep ik dat ze ieder jaar Maria speelt. Dit jaar versleet ze vier Jozefs, die allemaal afhaakten omdat ze het te spannend vonden. De directeur-achtige meneer die uiteindelijk Jozef speelde sloot de voorstelling af met de plechtige mededeling: “In Egypte zijn de tien geboden gevonden!”
Sophie en ik scheidden onze lichamen om te gaan lunchen aan een prachtig gedekte tafel in de timmerwerkplaats. Oh lieve begeleiders en vrijwilligsters. Oh lichte, prettige ruimte.
Oh mijn lief, die chillt met zijn matties onder de bewoners en iedereen vrolijk maakt.
Oh mooie Mathijs, net zo krachtig als zijn ouders, die trots het woord neemt om te vertellen dat zijn moeder gestopt is met werken. Oh mijn lieve meiden, die zo ontspannen zijn geraakt in dit warme antroposofische bad, dat ze zwaargewicht Louis alle eer gunnen bij eindeloze handje-druk-partijen tussen het biologisch krentenbrood, en die de houtwerkstukken van Rock-a-Billie bewonderen en hem knuffelen ten afscheid.
Met een warm en open hart en een waarachtig kerstgevoel lopen we met z’n vieren de rest van de wereld in om mijn zoon af te halen op het station van Anna Pauwlowna, waar het steeds harder begint te waaien.