Ingebakerd

Als eerste kwamen de steigerbouwers. In het zwart geklede mannen die als één lichaam samenwerkend binnen een dag ons cluster in de steigers zetten, aan de bovenkant afgedekt met een wit zeil tegen regen en wind. Ons huis is ingebakerd. Van mijn pergola verlegden ze één balk, de hoofdtak van de druif kon blijven hangen. De hoofdman meldde dat geruststellend van tevoren en toen ik hem later op het pleintje passeerde zei hij dat hij blij was dat het gelukt was.

Mijn jongste dochter, mijn uitgevlogen zoon en ik raakten verstrikt in quarantaine en ons huis werd overgeslagen tot nadere orde. Om ons heen werd gesjouwd, geboord, gehamerd, gecirkelzaagd. Wij zaten in ons ingebakerde huis, temidden van al het werken om ons heen. We hielden onderling afstand en goede moed. We werkten, deden ons lichaamswerk, studeerden en kookten omstebeurt. We aten op afstand. We hadden goede gesprekken. Mijn studerende kinderen brachten hun nieuwe kennis, idealen en avonturen thuis, in het nest van weleer. Wie door het leven reist kan veel verhalen. ’s Avond liepen we in een driehoek in het donker door het park, over ons draadhekje klimmend, door de struiken naar het paadje onder het talud, rechtsaf langs de rivier, waar ‘s avonds bijna niemand loopt, in het licht van de vol wordende maan. Toen op een avond de regen in koorden uit de hemel viel liepen mijn zoon en ik door de lege straten. Zonder avondklok en quarantaine hadden we dit nooit gedaan. Mijn zoon testte zijn hightech regenjas, gekocht voor het wandelen waarvan hij zo is gaan houden. Ik testte mijn twee middelmatige regenjassen over elkaar. Mijn zoon bleef droog. Ik werd nat. We waren weer het blijmoedige, harmonieuze quarantaineteam zoals in die eindeloze lenteweken van de eerste golf. Zoete herinnering aan deze hechte hereniging in volwassenheid.

Mijn zoon bleef zonder klachten en vloog weer terug naar zijn vrienden en huisgenoten in zijn geliefde, prachtige stad in het zuiden. Mijn dochter en ik moesten nog een dag en daarna nogmaals door de teststraat. We gingen in alle vroegte, hopend dat de uitslag ons dezelfde dag nog de voordeur uit deed gaan.

Onze afspraak werd aan het autoraam gecontroleerd door de eerste man in pak. Drie mannen in pak even verderop wezen ons straat A/B. De middelste juichte ons toe, zijn armen hoog in de lucht alsof we over de finish van een marathon kwamen, om ons op te vrolijken in onze wetend-wat-ons-te-wachten-stond-spanning. De man in pak die ons straat A in loodste noemde me een goeie chauffeur toen ik met mijn bus voor- en achteruit stekend de krappe bocht genomen had. In de teststraat was alleen het middelste huisje open. Een vrouw in blauwe schort deed auto na auto. Hoe zou dat zijn vroegen we ons af. De rij auto’s voor ons slonk. We waren aan de beurt. Mijn dochter zou als eerste gaan. Ik bereidde haar voor dat mijn voet zou tikken bij de neustest.

“Anemoon!”, zei de testdame, mooie bruine ogen boven haar mondmasker. Het was de bakkersvrouw uit de Rivierstraat. Zij die zingt bij de revue. Ooit schreef ik een column over haar en twee andere bakkersvrouwen, die mij me thuis deden voelen in mijn stad. Ik ontspande. We stelden al onze vragen over hoe het is om zo’n eindeloze stroom van auto’s vol mensen te testen. De bakkerszaak was verkocht. Ze kon niet stilzitten. Normaalgesproken zat ze op een andere plek. Het was prima om te doen. Alleen een training. Niet iedereen wilde door haar herkend worden. Dan liet ze het. Ze testte doortastend. Mijn voet tikte zoals beloofd. Eén neusgat was dit keer genoeg. Het voelde asymmetrisch. De uitslag was negatief. De voordeur kon open.

De ramen en deurverwisselaars kwamen. Alle meubels zijn van de wanden en vormen eilanden vol vensterbankspullen in het midden van de kamers. De rode bank van het studeerkamertje staat verticaal. Zonder gordijnen klinkt het hol. De verwisselaars namen ons huis in terwijl mijn dochter en ik op zolder studeerden en werkten. Ze riepen naar elkaar, in ruimhartig Brabants en iets Noord-Hollandsachtigs. “Hee schat, goed je te zien!”, riep de een naar de ander. Het weekend was voorbij. Ze zongen. De baas deed de achterdeur. Een jonge werknemer het raam op een slaapkamer. Hij stopte al voor hij begon. Een dikke hommel lag versuft in de vensterbank. Hij vroeg om een papiertje en een lepel met suikerwater. Ik haalde een papiertje en een lepel met suikerwater. We hielpen de hommel overeind. Ik bedankte hem uit mijn tenen en bracht de hommel naar buiten, de baas complimenterend met zijn hommelreddende werknemer. “Jaha, dat is belangrijk!”, zei de baas, terwijl hij de nieuwe achterdeur in z’n scharnieren hing.

Zojuist is de laatste ruit vervangen door de derde ploeg. “Zo meteen komt iemand schoonmaken en dan zijn jullie van ons af”, zei de ruitenwisselaar voor hij de tussendeur achter zich dichtdeed.

De projectleider had me aan de voordeur al verteld dat hij op tijd zal waarschuwen als de schilders komen. Eerst buiten. Dan binnen. Zijn dochter speelde achter hem met een blote pop. Het was zijn vrije dag.

Laat een reactie achter