Koetjes

Wat een pageturner. Al sinds februari volg ik verlangend iedere beweging van de meerkoetjes, die na de winter naar het gekanaliseerde riviertje achter mijn huis zijn teruggekeerd. Vorig jaar bouwden twee stellen een nest, ruim honderd meter uit elkaar. Het ene stel kreeg een stuk of zes jongen, één overleed weken later op het nest. Binnen een dag hadden ze een nieuw nest gemaakt, vijf meter verderop en hun andere kuikens naar daar verplaatst, het dode jong verdween, opgegeten door een aaseter. Het andere stel kreeg drie jongen, het enigst overgeblevene stierf op het nest en rotte daar langzaam weg, de ouders verdwenen. Waren naast reigers, meeuwen en snoeken ook brood voerende vogelliefhebbers levensbedreigend?

Na weken waarin de meerkoetjes, onwetend van mijn verlangen, ogenschijnlijk doelloos zwommen over de hele lengte van het water, tussen waar het de wijk binnenstroomt achter de Boschdijk en waar het de wijk weer verlaat door een betonnen pijp bij de Jumbo, begon het enige serieuze stel met de bouw van een nest onder de overhangende takken van de treurwilg, naast het schommelbankje in mijn tuin, in de bocht van de rivier. Mijn hart sprong op. Ik zou het bouwen van het nest, het uitbroeden van de eieren, het voeren van de jongen kunnen volgen vanuit mijn tuin, wat een geschenk in coronatijd.

Waarom was ik zo van de meerkoetjes gaan houden de afgelopen jaren? Ik hou van hun keffende en niesende geluiden, geen kikker, eend, waterhoen, gans of zwaan die me zo blij maakt als ie roept. Ik hou van de hakkende beweging van hun kop en nek als ze zwemmen, waarmee ze voort ploegen door het water. Ik hou van hun zwarte veren en hun witte masker, dat rood is bij hun jongen. Ik hou van hun naam, die vriendelijker klinkt dan hun schreeuwen als ze soortgenoten of andere watervogels van hun territorium verjagen. Ik hou van de grote poten met de lobbige vliezen waarmee ze zich voort peddelen en waarmee ze over het water rennen. Van de ijver waarmee de ouders beurtelings voor hun jongen zorgen, een dagtaak hebben ze aan het voeden van de onstilbaar piepende kleintjes. Ik hou van de duik waarmee ze een minuscuul visje vangen, vanwege de lucht in hun veren moeten ze een flinke impuls geven om met hun kop onder water te komen. 

Ik hou van ze omdat ik, toen ons geliefde Franse katje doodgereden werd, ergens mijn liefde kwijt moest. Ik stak die in de meerkoetjes op het water, in het nieuwe leven dat zonder aarzeling leefde in de nieuwe lente. 

Toen de meerkoetjes verdwenen naar overwinterplekken stopte ik mijn liefde in de buurkat die bij ons woonde, vulde mijn gat met zijn bodemloze aanhankelijkheid. En toen hij stierf hevelde ik mijn liefde over naar onze eigen kater, die zijn afstandelijkheid liet varen en smolt in mijn armen. Ik verzon een verhaal.  

Yuval Noah Harari vertelt dat Homo Sapiens de aarde konden veroveren op alle andere mensensoorten, die soms fysiek veel sterker waren dan zij, dankzij hun vermogen tot fictie. Omdat verhalen verbinden en aanzetten tot gezamenlijke actie. Of mensen daarvan, zoals nu, weerhouden en maken dat ze tegen al hun verlangens in thuis blijven en tegen al hun instincten in afstand bewaren van de soortgenoten waar ze zo afhankelijk van zijn. 

Ik verzon het verhaal dat de poezen van je leven als een Russische Matroesjkapop zijn. In de laatste zit de vorige, waarin die van daarvoor zit en zo terug tot de eerste kat in je leven. Je kunt ze niet uit elkaar halen, maar de buitenste geeft de liefde door van alle voorgangers in haar binnenste. Door de laatste poes te aaien, aai je ze allemaal, tot de allereerste, bij mij de zwarte kat uit mijn kindertijd, Ronkie, die koud en stil in de garage lag en zo de onvoldongen feitelijkheid van de dood mijn leven binnenbracht.

Ik vond het een mooi verhaal en vertelde het als troost aan mijn moeder toen haar katje, haar geliefde huisgenoot, haar maatje in moest slapen en zij pas weer naar huis wilde als er een nieuwe kat gevonden was. Een rode kater, die zoveel voorgangers in zich had dat hij zich onmiddellijk in haar armen vleide en zich nestelde op de plekjes die nog warm waren van de ontslapene.

Ik weet niet of dit verhaal ook op gaat voor vrienden, familie en geliefden. Ik hoop het wel.

De meerkoetjes bouwden slowly-slowly aan een nest naast mijn schommelbank. Soms verdwenen ze dagenlang, één keer zelfs wekenlang. Ik vreesde dat ze elders een beter plekje gevonden hadden. Tot op een dag één van de drie schildpadden uit ons riviertje op het verlaten nest in aanbouw zat te zonnen en er door de toevallig langs zwemmende meerkoet vastberaden vanaf werd geduwd. Er volgde een korte heftige strijd; de schildpad beukte onder water op de koet in, die met z’n sterke poten krachtig naar beneden trapte. We keken gespannen toe vanuit onze tuin. De koet won. De schildpad zocht een andere chillplek. Mijn hart juichte. Het was ze menens. 

Kort daarna spoelde het onbewoonde nest uit elkaar, na de enige echte regenval deze maand. Niemand kwam om het te herstellen. De takken dreven weg. Over de hele lengte van het water werd niets gebouwd. 

Een eendenpaar kreeg jongen en een eerste gansje graasde goed beschermd door de kudde rond mijn hardlooppad. De meerkoetjes zwommen nu weer eens hier, dan weer eens daar, alsof ze vrede hadden met hun kinderloosheid. Alsof ze na een zomer vol instant geluk als laatsten het licht uit zouden doen, zonder enige drang de soort veilig te stellen voor de toekomst.

Ik verplaatste mijn verlangen naar de mezen die in ons eerste nestkastje in de nu uitgebloeide kersenboom trokken en daar met takjes en pluisjes een thuis maakten. Ik probeer realistisch te zijn in mijn verlangens. Zoals de koning van asteroïde 325, die de Kleine Prins uitlegt dat je alleen gehoorzaamheid kunt eisen als je bevelen redelijk zijn en die de zon daarom maant tot onder gaan vlak voor het tijdstip dat die onder gaat. Zo is hij almachtig en zo worden mijn verlangens vervult met dat wat er is.

Vandaag kwamen ze terug, de meerkoetjes. Vannacht al hoorde ik ze keffen. Vandaag bouwden ze slowly-slowly aan een nieuw nest, op precies dezelfde plek, onder de takken van de treurwilg, naast mijn schommelbankje, in de bocht van de rivier. Het fundament van een takje of tien ligt er. Twee takken werden er vanmiddag uit getrokken en kordaat beter terug gestoken. Daarna gingen ze verder met zwemmen om het zwemmen.

Laat een reactie achter