Lucas 18
Een beetje melancholisch ben ik vandaag. Achttien jaar geleden, toen de geboorte van mijn zoon Lucas Jip Emmanuel van der Meulen zich laat in de avond aankondigde met gebroken vliezen, lag er ook vers gevallen sneeuw op de stoep, op weg naar de buren. De telefoon was uitgevallen en ik moest de aanstaande vader, bij zijn broer op bezoek, en de vroedvrouw bellen. Een avontuur stond op het punt te beginnen. De kinderkleertjes, door mijn moeder gewassen en gestreken, lagen in het pas geschilderde kinderkamertje te wachten in de commode, naast het door mijn vader getimmerde kinderbedje met eeuwigheidsgarantie. De weeën kwamen snel en een paar uur later, bij het ochtendgloren, lag hij in ons bed in mijn armen, dit zo gewenste kind, zo helemaal eigen. Moeder was ik. In de kraamweek trokken buiten alle soorten weer voorbij; na de sneeuw kwam er storm, regen, voorjaarszon, zelfs onweer en een regenboog, terwijl wij verliefd op dit mooie kind, op dit tere geluk, in een slaapkamer vol bloemen op bed lagen en ons koesterden in de goeie verzorging van de kraamverzorgster en van alle mensen die langskwamen om ons kind te bewonderen. In de verte het gedruis van een carnaval die aan ons voorbij ging. Wij hadden de 199.999e inwoner van Eindhoven. Nummer één voor ons.
Twee en een half jaar later begon er een nieuw avontuur: ik werd alleenstaande moeder, van Lucas en de een half jaar oude tweeling Ronjaen Bente. Een niet gewenst avontuur en vaak zwaar, maar vandaag kijk ik er met weemoed op terug.
Nu mijn zoon volwassen is geworden en ik hem een brief schrijf, ontroeren me deze hechte jaren met elkaar, deze kindertijd die voorbij is, deze intieme tijd. De tijd van boekjes lezen, stoeien en bomen klimmen, van vuurtjes en spelletjes, van kisten, planken en lappen, van schooltje, winkeltje en ridders, van hutten en fietstochten, van badgezelligheid, geruzie en mooie gesprekken in de auto terug na een uitstapje. Van hulpmoeder zijn op school, van antroposofische jaarfeesten, van kleine campings in de Nederlandse natuur en voor het eerst naar het verre Frankrijk: van slapen in het paradijs onder de sterren, van grotten en rotsen, van mensen als nieuwe familie om ons heen, altijd en overal.
Van steeds meer zelfstandigheid, van uitvliegen, van vrienden, van gamen, en steeds meer wonen op zijn kamer, van een beetje gemis. Van chillings en feestjes, van zomaar ineens in één keer slagen voor de Havo, van een tussenjaar vol werk dat hij leuk vindt, van een beetje leeg nest. Ik zie een vriendelijk mens, een mild mens, vol mooie gedachten en dromen, een hart vol gevoel, vaak vrolijk, nieuwsgierig, vol plannen en zin.
Binnenkort gaat ie op reis, naar Nieuw-Zeeland, de wereld ontdekken. Ver weg en lang. Het leven plukken. Groeien. Ontmoeten. Op zijn avontuur.
Een beetje melancholisch ben ik vandaag. En dankbaar. Blij om moeder te zijn van dit fijne mens.
Blij met dit avontuur dat mijn leven en mij veranderde en me, achttien jaar later, vol laat schieten als ik aan de versierde tafel, met de mooiste bloemen die ik vinden kon, mijn brief voorlees aan mijn zoon, mijn dochters en mijn lief.