Rapen 3
Ik ging wandelen om mijn verdriet uit te laten. Na enige aarzeling nam ik toch een vuilniszak en mijn raapstok mee. Ik liep dezelfde route als begin deze week, waar ik al zoveel afval raapte.
Op het talud langs het riviertje, tussen braamachtige takken, zagen mijn ogen eerder overgeslagen stukjes plastic, deels bedekt door zand en bladeren. Ik begon te rapen, de plastic bek van de stok leek minder gewillig dan de vorige keer. Ik liep het rondje door het park en langs het riviertje dat ik in mijn burn-out bijna dagelijks liep.
Ik raapte tussen de witte ganzen die naar me sisten. Een man met banaan kreeg de andere kudde luid bedelend achter zich aan.
Ik raapte langs het hondenpoepveld. Het was warm, zo einde middag, behaaglijk. Op het veldje stond de man met de herder. Een woeste herder met muilkorf, een ielige oudere man met pet en baard en een verwilderde blik. Hij kijkt altijd weg als ik hem groet, hij heeft lang geleden al gesnapt dat hij niet meedoet. Vandaag besloot ik de code te doorbreken en hem te vragen hoe het met hem ging. Hij was blij met z’n hond die hij vier keer per dag uit moest laten, vertelde hij, daardoor kwam hij de deur uit. Hij was gezond. Nog.
Een aardige vrouw van Zumba kwam langs met haar aardige man en hun nieuwsgierige hondje. Gelukkig vertelde zij wie ik was, soms lijkt mijn burn-out gezichten gewist te hebben. Ze vertelde over de toename van huislijk geweld, waar ze online van huis uit, vanuit haar vitale beroep iets aan probeert te doen. Ik realiseerde me hoe zwaar het moet zijn voor ouders met jonge kinderen, in te kleine huizen, zonder park, voor ouders van kinderen met rugzakjes, voor kinderen van ouders met rugzakjes, voor stellen in moeizame relaties, voor mensen zonder kring van troost, steun of hulp.
We praatten over vliegtuigen die bijna passagierloos vliegen. De man met de herder voegde zich in het gesprek, als een vreemde eend in de bijt, een beetje bijzonder, maar als je dat zou vergeten eigenlijk gewoon gewoon, normaal, zoals mensen met honden praatjes maken.
We wensten elkaar het beste en wandelden verder. Ik raapte en raapte en raapte, over het hoofd gezien afval, nieuw afval. Ik begon planten te herkennen die me eerder opgevallen waren door hun bijzondere tweekleurigheid. De zon viel warm over het graspad, de modder was zo goed als opgedroogd.
Van bijna iedereen die ik tegenkwam kreeg ik oprechte complimenten, je zou het er bijna voor doen. Lief dat mensen de moeite deden te vertellen dat ze mijn geraap waardeerden. Dat zei ik dan weer.
Een vrouw vertelde blij dat zij ook altijd wat raapte, met de blote hand, op iedere wandeling een paar dingen.
Een aardige buurman die aan kwam trimmen deed z’n koptelefoon af en riep vrolijk: “Wat doe jij nou?” “Ik maak de wereld mooier”, antwoordde ik. “Oh”, riep hij en trimde verder. Een paar meter verder draaide hij zich om en riep uitbundig zwaaiend: “De wereld is al mooi!” “Dat is zo”, riep ik terug, en ik meende het.
Met een halfvolle vuilniszak wandelde ik, langzaam de laatste sigarettenpeuken opruimend, terug naar huis, naar mijn kinderen, de een zoog stof, de ander zat op de wc.
Ik was nog wel verdrietig, maar minder.