Thuisquarantaine 3
Meestal tel ik mijn zegeningen. Ik sta niet in de frontlinie. Ik ben opnieuw verkouden, maar niet ziek. Ik heb geen vitale functie, al coach ik een paar keer per week van huis uit. Ander werk viel weg of spaart zich op tot het weer kan. Het beste wat ik nu voor de mensen om mij heen kan doen is thuisblijven. In mijn huisje, dat in drie heel drukke jaren, drie burn-outjaren en een mantelzorgjaar dichtslibte en door mij de afgelopen maanden kast voor kast en plank voor plank is opgeruimd. De week voor de striktere richtlijnen bracht ik de in de woonkamer verzamelde kapotte en overbodige spullen (drie kapotte printers, een kapotte bellenblaasmachine, een fax met acht rollen faxpapier, een cassettedeck-pick-up audiotoren van toen al abominabele kwaliteit, kinderspeelgoed, boeken die zelfs ik niet meer ga lezen, driedubbel keukengerei, witbepoederde batterijen uit vergeten apparaten) naar de Emmaus of de stort en daarmee was mijn huis voor het eerst in zeven jaar eindelijk huiselijk, een welkom thuis.
Vorige lente kocht ik, verlangend naar een tuin om in te wonen, de tuincentra leeg, Régis plantte honderd tulpen in allerlei kleuren op het heuveltje tussen de op de grond vergaande takken van de klimboom uit de kleinekinderjaren, die langzaam overwoekert raken met klimop. De tulpen gaan open als in een kleine Keukenhof. De geelgroene wolfsmelken op het graf van ons geliefde Franse poesje wiegen bloeiend in de lentewind, de vergeet-me-nietjesbescheiden daar tussen met hun hartstrelend blauw. Het houten schommelbankje dat mijn dochter als verrassing via Marktplaats regelde geeft zicht op het riviertje en de daar piano piano aan een nestje bouwende meerkoetjes. Mijn huisje waar ik met zoveel twijfel kwam wonen, zo ver van het Eindhoven dat me vertrouwd was. Het huisje dat ik van de vorige bewoners overnam met vloerbedekking, gordijnen, lampen, tafel en tafelkleed, zelfgebouwde kastjes, vliering, zandbak en zelfs de fluorescerende sterren op het plafond,omdat me dat toen, met piepkleine kinderen, weinig geld en geen mankracht, heel goed uitkwam. Dat huisje in die woongroep waar zoveel ruzie kwam dat ik er graag was weggevlucht als ik had gekund. Dat huisje dat me nu, dat ons nu past als een handschoen. Dat vriendelijk en veilig is. Waar zoveel mooie, dierbare spullen om ons heen zijn.
Na mijn afstuderen was ik thuis, tot mijn werkende leven een vlucht nam, maar het was niet mijn huis. Als gescheiden moeder was ik veel thuis in mijn kinderdagen, om ze een veilige basis te bieden en ze in te drinken voor ze weer naar hun vader gingen. Maar ik had er geen rust. Toen mijn kinderen groter werden werkte en werkte en werkte ik, terwijl ik ook nog zorgde, zorgde en zorgde. Mijn verlangens kwamen op een lijst ‘voor als ik 50 ben’. Ik raakte burn-out en kwam thuis, moe tot in mijn botten. Geen energie voor verlangens, maar een langzaam leren omgaan met ‘de man met de hamer’. Herstellen was hard werken. Al voor ik beter was moest ik weer aan ’t werk. Langzaam aan kwam de energie en het plezier terug.
En nu ben ik, zoals zoveel anderen, thuis. In mijn nu huiselijke huis. In goede gezondheid. Mijn studerende zoon trok weer in. Een van mijn dochters woont nog net thuis. Mijn lief is er om de week en werkt overdag in de tuinen van mensen die binnen blijven als hij buiten is.
Ik ben thuis en kom op adem. Ik ga op tijd naar bed. Ik word uitgerust wakker zonder haast. Ik schrijf mijn morningpages. Ik mediteer. Ik rek mijn lichaam. Ik douche warm en koud. Ik kus mijn kinderen goedemorgen als ze op hun tijd naar beneden komen. We rommelen wat in de keuken.Ze zetten hun muziek aan, bakken eieren, stoeien en kletsen en lachen en gaan hun eigen gang. Ik geef les via Zoom, Teams of coach telefonisch. Het is fijn mijn studenten te spreken en te voelen dat ik bijdraag aan hun structuur en hun ontwikkeling. Ik vraag hoe het ze gaat. Sommigen vragen het mij. Ik heb de timer en de teller uitgezet en werk zolang als nodig is. Ik lees, ik wist niet waar te beginnen, zoveel boeken riepen van de planken: ‘kies mij, kies mij’. Alsof ik op school meerdere vakken volg lees ik nu dan weer eens in dit en dan weer eens in dat boek, fictie, non-fictie, gretig. Ik wissel een documentaire af met een podcast met een masterclass, met een interview. Ik kijk, na twintig jaar, eindelijk, deel voor deel, de videobanden van de prachtige serie van Wim Kaizer ‘Van de Schoonheid en de Troost’; wetenschappers, denkers, kunstenaars van toen, grote geesten vertellen wat hen troost en wat hen schoonheid biedt. Ik kijk ze op zolder, op de met een soms haperende stekker op de videorecorder aangesloten dikbuiktv die ik bewaarde voor je weet maar nooit. Het nieuws dat ik eerst buiten adem volgde beperk ik tot hooguit twee dagdosissen. We spelen, voor de kinderen gaan gamen met hun straatmatties, spelletjes aan een tafel met kaarsjes. We wandelen iedere dag. In het weekend dicht bij huis. Door de week soms op een mooie plek in de regio, tijdloze wandelingen. We zaten eindeloos op de dikke takken van de klimboom op de hei, waar we vroeger piraatje speelden. Eindeloos in zonnig mul zand waarin we grote baby’s tekenden net als toen. We haalden herinneringen op, vertelden verhalen, bespraken de toestand in de wereld en mijn dochters gemis van haar geliefde die elders in een andere huishouding Hunted speelt en probeert onder de radar van het virus te blijven net als wij. Soms clashen we over de interpretatie van richtlijnen, ik mag niet roomser dan de paus zijn en ik wil ook niet vrijer dan verstandig. Ik ruzie met mijn ouders, die hun eigen gangetje gaan alsof er niets is gebeurd. Ik voel me verscheurd door krachten en tegenkrachten. Ik zou ze als een Xi Jinping op willen sluiten en ze zo uit de beelden houden die dagelijks op tv zijn, als een Netflixserie zonder einde, geschreven op een onvoorstelbare what if. Soms ben ik beurs van de gevechten met mijn ouders, met mijn kinderen en de ingewikkelde gesprekken ’s avonds laat onder de douche met mijn lief om de koers te bepalen. Soms ben ik zwaar en traag, moe van alle prikkels uit de echte wereld buiten mijn kleine huis, waar mensen in nood zijn en alles verandert, maar niet genoeg. Soms waad ik door stroop. Wil ik meer dan in een dag past, krijg ik niets voor elkaar, zoek ik een uitweg terwijl ingeven meer verlossing brengen zou. Ik mis mijn dochter die niet bij mij woont en daardoor meer dan 1.5 meter alleen van mij gescheiden is. Het is peanuts, ik weet het en dat weten helpt dan niet.
Maar meestal tel ik mijn zegeningen.
Vandaag dank ik de vrouwen die ik vond via gewoonmensendiemensenwillenhelpen: een studente geneeskunde, nu weer bij haar ouders thuis, en een onderwijzeres die ook nog in de zorg werkt, vrouwen die boodschappen gaan doen voor mijn ver weg wonende gescheiden ouders en die dat een kleine moeite vinden en graag doen, dat komt helemaal goed zeiden ze aan de telefoon.Vandaag dank ik dat ik tijd heb om naar binnen te gaan en mezelf te voeden, na jaren van naar buiten en anderen voeden. Vandaag dank ik voor de rust die terugkwam toen ik rust nam, nodig voor mijn verkouden lijf. Voor de mooie muziek die ik kreeg van mijn vader en die speelt terwijl ik dit schrijf, uit de kleine installatie die hij me aanbeval. Ik dank voor mijn lief die beneden op de bank het nieuws volgt en tegen wie ik straks aan kruip. Die blijft, ook als ik moe en kortaf ben. Voor de kat die er wel is en die, nu hij als enig overgebleven kat dag en nacht gekoesterd wordt, zijn afstandelijkheid laat varen en zelfs op schoot springt om te knorren. Ik dank voor de vrienden die ik deze week zal bellen en ook voor de vrienden die ik nog niet bellen zal. Ik dank voor de zon die komt en alles lichter maakt en warm.