Dans
Ik had al maanden niet gedanst en kon me niet voorstellen dat mijn lichaam het nog kon: spontane functieloze, vrije bewegingen maken op muziek. Maar de mogelijkheid ’s ochtends via Zoom driekwartier vijfritme te dansen, met een groep met daarin drie van mijn lievelingsvrouwen, kwam voorbij en gehoor gevend aan mijn tot verlangens afgepelde lockdownfrustraties logde ik in. De Zoomflat kwam tot leven. In ieder kamertje werd gedanst. Ik danste op zolder, terwijl mijn dochter beneden lessen volgde in haar flat. Mijn lievelingsvrouwen bewogen naar het randje van het scherm, een glasdikte van mij vandaan, in mini. Ik zag hun vertrouwde gezichten stralen, hun draaiende, springende, swingende, uitreikende lichamen. ‘Wat leuk dat je meedoet!’ typte een van hen in de chat. Ik stak mijn duimen op. We dansten samen in de flat, boven, onder en naast elkaar. Mijn lichaam liet zich met een natte vinger lijmen door de veelkleurige muziek. Onbeschaamd als op het biljart in de derde carnavalsnacht in mijn studententijd werd het meegesleurd in almaar doorgaande beweging; het danste salsa, Zumba, Afrikaans, tango, derwisj, volks, buik en Moulin Rouge. Het vond houvast aan het kantelende dakraam, aan de wasbak, de bedrand en het tussenschot dat mijn slaapgedeelte scheidt van mijn kantoor, mijn Walk-In Closet en de trap. In de spiegel zag ik mijn bezweette, blozende gezicht. Mijn fit geworden lijf. Een lievelingsvrouw danste met een kopje door het scherm. Ik greep de theepot en schonk haar semi in. Gedachten over to-do’s zakten in mijn schoenloze voeten.
Toen ik de dansplaneet had weggeklikt at ik kikkers als waren het boterzachte, in knoflook, ui en tomaat gesmoorde aubergines, terwijl ik op Spotify de verloren Stan Getz Jazz Samba lp van mijn moeder draaide.Ik ruimde mijn kantoor, dat maandenlang mantelzorgend van kwaad tot erger was gegaan, op tot een vriendelijk geordende plek om thuis te werken. De was belandde op kies-mij-achtige stapels in de kasten of in de kloek draaiende wasmachine. Mailtjes vlogen naar de juiste bureaus. De komende periode kwam in kannen en kruiken.
In het park was het lente. Alle honden waren jong. De naderende winter onvoorstelbaar. De jassen gingen open. Het was bijna blote-benen-weer.
Tegen vijven gooiden we lang opgespaarde kapotte apparaten, hard geworden specie en afgedankte chemicaliën bij het snoeihout van Régis op de aanhanger en reden naar de pas geopende milieustraat op een uitgestrekt industrieterrein waarvan ik het bestaan niet kende. Een stad op zich. De ingang van de milieustraat was een flinke bocht verder, maande de pascontroleur ons met een groots gebaar. “Anemoon!”, riep ze toen Régis mijn pasje liet zien door het open raam en ik vanaf de bijrijdersstoel zwaaide dat ik de mevrouw op de foto was. Ze liet haar mondmasker zakken. Het was een bevlogen Eindhovense dansjuf. “Werk jij HIER?”, vroeg ik verbaasd, ineens begrijpend waar de grootsheid van haar richtingwijsgebaar vandaan kwam. “Zie jij werk in de danseducatie op dit moment?”, wees zij mij terecht. Ze werkte er met plezier, zei ze. Anders zou ze er niet werken. En ze kon de huur betalen. Dus. Ze wees ons elegant de weg: route B, kleine elektronica, grote elektronica, chemisch afval, bouwafval en tuinafval. Corona is een dansjuf bij de stort.
Het asfalt was strak als een Formule 1 parcours. De bewegwijzering van de stortvakken helder als een omgekeerde Ikea. De lentelucht was nu diepdonkerblauw, als een horizondoek bij een grote zaalproductie. Steeds zwarter wordende wolken trokken samen boven het industriële decor, met fel afstekende dieprode en frisse oranje neonvlakken van grote bedrijven die al vele kleintjes hadden opgeslokt. We plaatsen onze welvaartsresten in de schappen van de overtolligheid en reden opgelucht naar huis. Het viel me op dat de huizen in mijn wijk, wit afstekend tegen de zwartblauwe lucht, er zo ontzettend netjes uitzagen. Opgeruimd. Proper. Strak in de verf. Het zag er Nederlands uit vond ik.De lichten in de huizen waren aan. Er hing van alles in de lucht.