Regen

Als puber fietste ik elke schooldag van Wehl naar Doetinchem en weer terug. Ook met harde tegenwind, sneeuw en slagregens. Soms over een compleet verijzeld fietspad. Bij lekke band achterop bij een dorpsgenoot, de tweede fiets aan de hand meevoerend. In die tijd droegen we de regenpakken die mijn eigen kinderen later weigerden te dragen. Van buiten nat van de regen, van binnen nat van de condens en het zweet.

Met mijn moeder liepen mijn zus en ik in die tussen-tafellaken-en-servetjaren in een vroeg voorjaar het Pieterpad. We kampeerden wild in de sneeuw en liepen met zware rugzakken in druilerige regen door een donker Drenthe. Het Pieterpad was eindeloos.

Wat was ik blij toen ik een rijbewijs haalde en een auto kreeg. Nooit meer nat, nooit meer verkleumd.

Toen mijn vader gisterenavond aan de telefoon somberde dat ons twee dagen regen te wachten stond voelde ik me gelockdowned. Daar ging mijn hardlooprondje. Daar ging de avondwandeling met mijn dochter door de jaren tachtig wijk met bloemkoolstructuur (wie geen navigatie heeft komt er nooit meer uit). Als ik vergeten ben hoe andere mensen er in het echt uitzien loop ik graag een kwart, half of heel rondje over de Franse Baan, de rondweg door de wijk waar het tegenwoordig ’s avonds voor negenen een avondvierdaagse is van wandelaars met en zonder hond. Sinds een paar weken groet iedereen elkaar. Welgemeend aardig. We moeten het van elkaar hebben.

Gelockdowned met een avondklok die de dag afroomt en de kippen op stok zet. Een dag in huis, met thuiswerk en klusjes: zolder, trap, halletje, badkamer, halletje, kamer van mijn dochter, halletje, trap, woonkamer, keuken, halletje, wc, halletje, keuken, woonkamer, keuken, woonkamer, trap, halletje, trap, zolder, trap, halletje, badkamer, halletje, trap, woonkamer, keuken, woonkamer, keuken, halletje, wc, halletje, keuken, woonkamer, trap, halletje, kamer van mijn dochter, badkamer, trap, zolder. Een verstikkende dag. Een bal-in-mijn-buikdag. Een machteloos gefrustreerde dag. Een niet-voor-en-niet achteruit-dag. Niets voldoeninggevends. Een dag als een robotmens op de dystopisch-demagogische plaatjes van Facebookende antivaxers. Gekooid. Zielloos. Zo kon het voelen toen ik als alleenstaande moeder elk weekend de kinderen had en ze niet met een oppas wilde achterlaten en dus mijn vitale energie op de bank sleet. Of energieloos in bed viel, onder het motto slapen-slapen-de rest-komt-later, een ontploft huis doorgevend aan de volgende dag. In hetzelfde piepkleine wereldje waarover ik ooit schreef: ‘De was ophangen op zolder was een dagtrip, een wandelingetje naar de speeltuin een wereldreis. Frankrijk even onbereikbaar als een exoplaneet in een ander heelal.’

Ik besloot de regen, die iets terugnam tussen twaalf en één, te trotseren. Hoe vaak stonden sporters, prof en amateur, niet in de regen op het veld als ik daar door opspattende plassen langsreed in de auto. Voor mij een duidelijke aanwijzing dat sporten iets is dat je te allen tijde moet proberen te vermijden. Maar vandaag besloot ik anders. Ik trok mijn renkleren en hardloopschoenen aan en liep de regen in. Ik rende rond de Franse Baan. Ik ploegde over de stoep, over woonerven en kruisende straten. Mijn kleren steeds klammer van binnen en van buiten. Mijn voeten raakten plassen. Het water liep mijn schoenen in. Waterspuitend rende ik verder. Mijn haren kletsten in natte slierten tegen mijn gloeiende wangen. Mijn borstkas en heupen scharnierend, mijn vuisten gebald, mijn adem ritmisch, soms onderbroken door een groet naar een eveneens ontsnapte wijkgenoot met hoed of paraplu.

Ik dacht aan de opa’s en oma’s die ik tijdens de lockdown tegenkwam in het park, in zonneschijn na regen. Geschrokken roepend naar kleinkinderen die de plassen in plensden zoals ook mijn kinderen dat vroeger graag deden. Ouders, geef ze regenlaarsjes mee en droge kleren!

Thuisgekomen pakte ik mijn yogamatje en legde het, denkend aan de blijdschap van die kinderen in de plassen in het park, zoals op droge dagen, in mijn tuin. Ik schopte mijn soppende schoenen uit en legde me neer, mijn armen wijd open in het natte gras. Mijn hart bonkte overal in mijn lichaam. Ik was saunastenen. De regen viel in onregelmatige druppels op mijn gezicht, op mijn handen, op mijn met kleding bedekte lichaam. Subtiele nevel, fijne druppels: een tedere traktatie voor mijn harde werken. Af en toe ergens op mijn lijf een verrassend grotere. Een welgemikte dikke op mijn derde oog. Ik moest denken aan wat me als kind de ultieme marteling leek: vastgebonden op een stoel met een krankzinnigmakende, atoomkloknauwkeurige, eeuwig doorgaande druppel op je voorhoofd. Godzijdank was het druppelpatroon goddelijk onregelmatig. Wie zwaaide die hemelse wijwaterkwast? Geen luxe wellnessoord kon dit mechanisch evenaren.

Ik dacht aan die zomer op Corsica, waar ik me laafde aan de hitte. Toen het er na een droogte van maanden begon te regenen maakten de vrienden geworden camping-Corsicanen een vreugdedans. Het regent, het zegent.

Voor het te koud werd nam ik een hete douche. Voor die te heet werd een koude. Daarna een kop dampend hete thee.De lockdownstrop was van mijn nek, evenals oude beklemming en onrustbarende toekomstvisioenen. Ik was helemaal hier en nu. Alive and kicking. Ik was een zintuig. De computer kon aan en niets kon mij deren.

Laat een reactie achter