De meiden 16
“Ziet u wat ik zie”, vroeg de echografiste, ergens in augustus 2000. De vroedvrouw had me doorgestuurd, ondanks mijn weerstand tegen echo’s, omdat ze mijn aanhoudende misselijkheid niet vertrouwde. “Nee”, zei ik, nog een beetje onder water van de ruzie van die ochtend en keek naar het beeldscherm. Bewegende grijzige lijnen en vlekken, terwijl ze over mijn buik heen en weer bewoog door de koude gel. “Ziet u wat ik zie?”, vroeg ze weer. Het waren er twee. Bij mijn beste vriendin van vroeger had ik gezien wat voor klus dat was. Niks cocoonen. Niks romantisch. Industrieel. Praktisch draaien. Hulpmiddelen. Hulptroepen. Het eerste jaar doorkomen.
Twijfel of dat we daar wel tegenop gewassen waren. Samen. Ieder. Hoe gewenst dit kind ook was. Deze kinderen ook waren. Lang gewenst, diep gewenst. Maar de basis was wankel.
Het roer ging om, de taken werden verdeeld, het huis verbouwd, de hulpmiddelen gekocht.
Helpers meldden zich. Engelen. Of ik genoeg hulp had? Net zo lang tot ik het aannam.
Het eerste jaar was zwaar. We hielden het samen niet en gingen uit elkaar.
Mijn helpers bleven. Tot het eten was gegeten, de meiden gewassen, de oudste met een verhaaltje in z’n bedje gelegd, de was gevouwen en de vloer geveegd. “Are you okay?” Eerder gingen ze niet. Eén baby ingebakerd schommelend in een maxicosi aan het plafond, de andere op mijn buik op de bank.
Toen de meiden één werden stak ik met hun broer, die dag zelf drie jaar en twee dagen, de vlag uit op het balkon. Een mijlpaal.
De meiden. Mijn meiden. Bente Francisca en Ronja Marie. Ronja en Bente. Vandaag zestien jaar. Zo blij dat ze er zijn. Zo verschillend, zo eigen. Zo’n prachtige meiden.
Een vol gezin was het: een kluwen van drie, een drukke, beweeglijke, woelende kluwen, instabiel, chaotisch, dynamisch, drie hamsters op een hoopje, stoeiend, vechtend, spelend, knuffelend, het viel bijna niet op dat er iemand ontbrak.
Drie op de fiets, drie op de bank, drie in de auto, drie aan de tafel, drie op het grote bed, drie in het grote bed. Drie in de tent. Drie op de jaarfeesten. Drie maal jarig. Drie op drie scholen. Drie verhalen. Twee boos, één lief. Twee samen, één apart.
De meiden, ah die meiden. Hun eigen weg, hun eigen mooie weg. De een rugbyt, de ander eet geen dieren. De een hield van roze, de ander hield niet van roze. Die met krullen nam een stijltang, die met stijl haar sliep met natte vlechten.
Nu hun grote broer steeds meer uitvliegt, Lucas, de entertainer, het middelpunt, de binder, de verdeler, de rechter, de maat, hun maatje, nu ze samen op die fijne school zitten, nu ze samen tutten, samen fietsen en samen dansen, nu zijn ze vriendinnen, die zussen, meestal, vaak.
Nu mijn zoon steeds meer uitvliegt geniet ik nog even heel erg van hun aanwezigheid. Zo blij dat ze er zijn. Vandaag helemaal zestien. Sweet sixteen, and kissed so many times.
Veertig weken droeg ik ze. Tot twee dagen ná de tweede verjaardag van hun broer. Want als je zomaar ineens twee zussen krijgt, dan is het fijn dat jij als eerste jarig bent. Leek mij. Dus zo is het gegaan.