Oud en Nieuw in Centraal Wonen

Het was, denk ik, de 15e keer dat ik oud en nieuw vierde in Centraal Wonen de Lismortel, door mij ook wel eens spottend ‘een studentenhuis voor volwassenen’ genoemd, of wat minder mild: ‘de Kleine Beek’ (zusje van de vlakbij gelegen GGZ-instelling de Grote Beek).

Een avond en nacht in de OR: de Ontmoetings Ruimte, waar zo’n zestig bewoners van het project, jong en oud, samen eten, spelletjes doen, quizzen, toasten, kussen en dansen tot in de kleine uurtjes. Het feest wordt beurtelings georganiseerd door een van de tien clusters waaruit Centraal Wonen in Eindhoven bestaat.

Mijn kinderen werden hier groot. De eerste jaren stonden de meiden, peuters nog, tijdens de jaarwisseling in hun gestreepte badstof pyjama’s achter het lange raam, bij een paar vrouwen die zich moederlijk over hen ontfermden. Ik stond met hun twee jaar oudere broertje, in pyjama, dikke jas en laarzen, buiten te kijken naar het vuurwerk dat de straatjongeren afstaken. Om twaalf uur voelde ik me tussen al die mensen even moederziel alleen. Ieder jaar weer. Zomerliefdes waren voorbij, carnavalsliefdes nog niet gekomen. Als mijn kinderen in ons huisje aan de overkant van het pleintje verder sliepen, danste ik in de OR naast de babyfoon mijn dertigersverlangens er uit, waaronder het verlangen overal behalve daar te zijn.

Later bleven mijn kinderen de hele spelletjesavond en de hele knal-en dansnacht lang op; oudejaarsdag werd de mooiste dag van het jaar; vuurwerkfolders werden bedliteratuur, vuurwerkwinkelfilmpjes begerenswaardige beloften waarvoor jaarlijks meer geld werd gespaard. De gezamenlijke schuur veranderde in een onbeveiligde opslag die het hele cluster met gemak op kon blazen. 

Tien jaar geleden organiseerden we met ons toenmalige ruziecluster een onvergetelijke avond: midden in de financiële crisis in een met kranten dichtgeplakte OR streden teams om goudstaven die door overvallers net voor de prijsuitreiking werden ontvreemd. Als troost viel er nepsneeuw uit de nok van het gebouwtje: een kuub piepschuimbolletjes. Het was in de tijd dat Greta Thunberg nog melktanden had en sowieso staat tijdens een financiële crisis het klimaat op een laag pitje. Jarenlang nog doken de piepschuimbolletjes op onder kasten en kleden, achter pannen en boeken. 

De straatkinderen doken, sliden, rolden door de nepsneeuw, veegden die op grote en kleine hopen, veegden ze in plastic tassen en gooiden die telkens opnieuw leeg over de grote mensen die hun nieuwsjaarsdansen dansten, onbeschaamd als alternatieve mensen dat doen. OR-dansen noemden mijn kinderen dat, toen ze oud genoeg waren om het te vergelijken met niet-OR-dansen. Ze bleken goed gekeken te hebben als ze mij en mijn straatgenoten nadeden.

Dit jaar was mijn cluster weer de organiserende partij, een taak die met de jaren dreigend dichterbij kwam. Mijn cluster dat weer weinig slagkracht heeft. Ikzelf met weinig moed en energie. Maar als de nood het hoogst is komen engelen op je pad. Bij ons in de vorm van de straatjongeren, de matties van mijn kinderen, die heel graag mee wilden organiseren en uitvoeren. Die wilde ideeën inbrachten zoals het après-ski-thema, inclusief een playlist Beierische Bierfeststampers, die een doldwaas quiz- en spelletjesprogramma verzonnen, flyers en een website maakten, het eten bedachten, vergaderingen notuleerden, meededen aan een choreografie op ‘Ich bin wie du’, die met scoutingpalen een hangende vuurkorf en een spijkerbroekhanginstallatie bouwden, vijfpersoonsskilooplatten en een skipisterichtingaanwijzer knutselden. Met behulp van de handige handen van mijn lief en de twee clustermannen verrees er een Östereichische Skihütte. 

Het werd 31 december, even voor zessen. De straat kwam. De straat at. Dronk. Quizte. Speelde. Lachte. Schilderde. Zong. Toastte. En danste in Tiroler outfit tot in de kleine uurtjes. 

We lieten weer sneeuw neerdwarrelen als climax van de avond: twee kilo met brandvertragende chemicaliën geïmpregneerde witte confetti, alsof Greta Thunberg nog steeds geen grote mensentanden had en het klimaat geen hot topic was. De kleine kinderen van nu deden niet anders dan de kleine kinderen van toen: ze doken, sliden en rolden door de nepsneeuw, veegden die op grote en kleine hopen, veegden ze in plastic tassen en gooiden die telkens opnieuw leeg over de grote mensen die ook nu hun nieuwsjaarsdansen dansten, onbeschaamd als alternatieve mensen dat nou eenmaal doen, overal en altijd.

Om twaalf uur zat ik uitgeput op een spijkerslaboomstronk naar de vuurwerkgooiers te kijken, mijn billen op de platgeslagen spijkers. Jongeren en jongetjes zou oud als mijn kinderen nu en toen. Ik was niet alleen. Régis zat naast me en hield me vast, ook kapot. Daar zijn was precies goed.

Ik kon geen stap meer verzetten. Mijn hielspoor brandde en ik had geen cent meer in mijn energieportemonaie. Liggend op tafels achterin de OR bekeken we met een paar andere uitgeraasde vijftigers geamuseerd hoe straatgenoten met meer vuur feestten, toegekaraookt door mijn dochter: ‘Het is een nacht, die je normaal alleen in films ziet.’ We werden als niet-drinkers dronken van ons tweede wijntje en derde biertje en vergrepen ons aan steeds viezere kommen chips die uit de gezamenlijke keuken kwamen. De straatjongeren gingen de stad in, op jacht naar avontuur en wij wankelden samen het plein over, naar huis.

De volgende ochtend stroomden straatgenoten jong en oud toe om ons te helpen het decor af te breken en alles op te ruimen, af te voeren en schoon te maken, om zonder mopperen duizenden sneeuwvlokjes op te poetsen, op te vegen of op te zuigen. 

Blij verrichtten mijn handen de taken op hun pad in deze ijverige, afspraakloos samenwerkende mierenkolonie. Twee uur later gingen we aan de koffie, thee en taart, in een schone ruimte, aan een schoon plein, om daarna een nieuwjaarswandeling door het Sonse bos te maken: kinderen, jongeren, jong- en oudvolwassenen genoeglijk mengend, sommigen hand in hand. De stok van de twee bevriende honden werd dan weer eens door de een, dan weer eens door de ander het bos in geslingerd.

Laat een reactie achter