Verkiezingen
“Hoe gaat het met de opkomst?”, vroeg ik aan de mensen van het stembureau, die er streng op toe zagen dat moeders hun kinderen niet mee het stemhokje in namen. “Af en toe alsof er een buslading binnenkomt”, antwoordde de al wat langer gepensioneerde meneer die me mijn stembiljetten aanreikte. Voor mijn zoon kon ik helaas niet stemmen, want zijn legitimatie lag in Maastricht. Jammer, op zijn verzoek had ik heel mooie namen uitgekozen. Toen ik naar buiten liep zei ik tegen de Turkachtige zestiger met borstelsnor, glimmende zwarte schoenen en vouw in de broek die naast me had gestemd: “Dat hebben we weer goed gedaan hè?” Hij draaide zich naar me om met een “Oh hallo!”, en gaf me met een brede lach een stevige hand. “Onze plicht”, zei hij plechtig, met een licht gerekte o, een z die neigde naar een s en een i die klonk als een ie. “Een groot recht”, zei ik wat melancholisch terwijl onze wegen scheidden. Ik liep terug door de modder langs de rivier, waarin de meerkoetjes begonnen zijn met het bouwen van een nest, op precies dezelfde plek als vorig jaar, in de bocht achter de wilg.