Virgina Wolf
Vrijdagavond zag ik de fenomenaal gespeelde klassieker ‘Who’s afraid of Virginia Wolf’, in een regie van Johan Doesburg. Carine Crutzen en Warre Borgmans spelen het echtpaar Martha en George, die elkaar in een drankovergoten, psychotische nacht kapot proberen te maken, in een oorlog van psychologische spelletjes, waarin het jonge stel dat op bezoek is als munitie wordt gebruikt. Adembenemend toneel, een tekst vol pijnlijk cynisme, de zaal explodeerde als er weer een granaat ontplofte op het gevoeligste punt van de eens-of-eigenlijk-geliefde. Wat als we het niet eerlijk en kwetsbaar kunnen hebben over onze (kind)pijn? Wat als we de andere afslag nemen en er voor kiezen elkaar af te slachten, willens en wetens, met iedere zin, met iedere handeling een stap verder de oorlog in, wetend dat er alleen verliezers zullen zijn, eindigend in totale destructie en zelfdestructie? En toch ook die onderliggende liefde en loyaliteit. Martha over George in een prachtige monoloog over die onverbreekbare hechting en afhankelijk: “Hij doorziet mijn spelletjes sneller dan ik de spelregels veranderen kan.” Hoe pijnlijk herkenbaar in de zwartste uren van de relatie-oorlog, als de onderliggende noodkreet “hou me vast” alleen nog maar als “rot op” en “val kapot” geschreeuwd kan worden. Toneel als spiegel van mens-zijn, van onze zwartste kerkers, onze grootste verlangens, onze diepste onmacht en onze genantste gevechten, gespeeld door acteurs die hun leven en hun talent hebben gewijd aan het vertellen van deze grote verhalen.
De zaal was stil, Carine Crutzen tijdens het applaus aangeslagen van de slotmonoloog. “Zoals een marathonloper die net de 10.000 meter gelopen heeft”, zei Dragan Bakema, de acteur die de jonge man speelde, na afloop bij een kopje koffie aan de bar, blijkbaar wilde hij z’n publiek ontmoeten. Hij vertelde over spelen, over hoe hij dat doet, het verschil met collega’s, over wat voor regisseurs hij fijn vindt, over de aard van het beestje van acteurs: “Een regisseur moet van ons houden, met onze heftigheid, onze drukte, onze grappen, onze luidruchtigheid.” En hij keek rond in de foyer, speurend naar jonge mensen. Wij waren zo’n beetje de jongsten. “Ze komen niet, de mensen vanaf 35, de kinderen uit de luiers, ze zouden dan weer moeten komen.” Hij vertelde hoe sinds een jaar of 10 de zalen leeggestroomd zijn, en zeker na de kaalslag in de gesubsidieerde kunst door Halbe Zijlstra, aangejaagd door Wilders. Hij legde uit hoe toen de productiehuizen opgedoekt zijn, de werkplaatsen waar beginnende acteurs en regisseurs na hun opleiding het vak in het echt kunnen leren: “Als je van de toneelschool komt kun je nog niks, alleen spelen voor intimi. Dat hele vak, dat meenemen van je publiek, het simpelweg op een toneel kunnen staan in een kleine rol, in contact met dat publiek, met het verhaal, met de andere acteurs, dat leer je pas na die school, in het echt, in kleine, gesubsidieerde producties.” Hij vertelde hoe hij getwijfeld had of hij Rutte wel een hand wilde geven na de première van Soldaat van Oranje, een commerciële productie, die volgens een enthousiaste Rutte aantoonde dat toneel geen subsidie nodig heeft. Terwijl alle acteurs die er in schitterden, inclusief Dragan zelf, gerijpt waren in het gesubsidieerde circuit. “En het publiek, de nieuwe generatie publiek, is niet gekomen, is niet als student of jong werkende opgegroeid met kleine voorstellingen in vlakke vloertheaters, om dan nu ook te kunnen genieten van klassiekers als Virginia Wolf in de grote zaal. Driehonderd man,” verzuchtte hij, “Daar waar er vroeger voor zo’n stuk, cast en regisseur duizend zaten.” Hij leegde z’n koffie, gooide een handkus en liep naar z’n collega’s die hem zochten omdat de bus naar Amsterdam ging vertrekken.