Vrede
Nadat ik een kopje thee had gedronken in het Vredesburo, waar mijn dochter met een klasgenootje zat te werken aan een blog over hun maatschappelijke stage, fietste ik op deze zonovergoten dag door naar het Arabische buurtwinkeltje waar ze zo’n heerlijke olijven hebben. “Salaam alaikum”, zei het oude mannetje met het witte mutsje achter de kassa, terwijl hij mijn olijven afwoog. Daarna schakelde hij over in het Frans: “Comment allez-vous Madame? J’espère que vous allez bien, et votre santé et la famille aussi?” Ik ben altijd blij als ik Frans kan praten, en vandaag in dat winkeltje helemaal. Een taal als een eilandje van verbondenheid in een land vol verdeeldheid. Een geheimtaal, met daarin ieder ons accent en onze fouten. Ik vroeg hem of hij blij was dat Wilders niet de grootste was geworden bij de verkiezingen gisteren. “Ça m’est égal”, zei hij en hij meende het, het maakte hem niet uit. Zijn blik op weidse verten, als vanaf een bergtop in de zon, waarvoor tientallen roofvogels, oneindig stijgend en dalend op thermiek, als politici in de peilingen. De man die geduldig achter me stond te wachten met zijn tas vol platte broden mengde zich: “Si, c’est mieux comme ça. Het is beter zo. Wilders est un problème.” “Wilders is een probleem?” herhaalde ik toen de golfjes van zijn woorden bij de oever aangekomen waren. “Non”, corrigeerde hij zichzelf: “Wilders a un problème.” Hij heeft een probleem. “Oui”, bevestigde de kassaman, terwijl hij mijn olijven in een tasje stak en het bonnetje erbij deed, “Wilders a un problème.” “C’est un racist”, zei mijn buurman, met een rollende r. We zuchten alle drie. “Eh oui”, zei ik, en na een stilte waarin onze zorgen traag door zonverlicht water naar de bodem dwarrelden: “Je m’excuse… ça va passer. Het gaat voorbij. Hoop ik.” “Ça va passer,” zeiden mijn vrienden geruststellend: “c’est sûr.” Een knik naar elkaar, een hand op het hart, de tas met olijven in de andere. Vergezeld door goede wensen voor mijn dag, mijn gezondheid en mijn familie liep ik de lente in.