Oorbel
Een jaar of tien geleden kreeg ik van een genereuze Franse geliefde een verrassing met kerst: de postbode bracht een doos vol cadeautjes voor mijn kinderen, champagne, chocola, lingerie, een vliegticket en gouden oorbelletjes met slijpsel van diamant. Hoewel de liefde in vriendschap veranderde en wij beiden een ander lief vonden, droeg ik de oorbelletjes dag en nacht, tenzij ik een ander paar droeg om een speciale reden. Heel soms was ik er een kwijt en zocht angstig tot ik ‘m weer gevonden had, meestal niet ver weg. Een keer was één van de slotjes lam, snel liet ik het repareren bij een sieradenmaakster.
Vorig jaar Pinksteren was het langgevreesde moment daar, ik verloor een oorbel op het immense grasveld bij de grote tent van het Nivon Pinksterkamp, tijdens een wilde stoeipartij met de zonen van een goeie vriend. We zochten met z’n allen meter voor meter het veld af, en toen ik het opgaf zocht mijn lief nog door tot het donker werd, hij wist hoe ik er aan gehecht was. Ook een oproep in de grote tent leverde, behalve medeleven, niks op. Gelaten accepteerde ik het verlies, bekeek af en toe weemoedig het overgebleven ringetje dat ik bij een andere einzelgänger bewaarde. ‘Alles stroomt’, dacht ik dan en probeerde te voelen dat dat goed was. Ik benoemde een ander paar tot meest gedragen oorbellen, en leefde vaker met blote oren, sowieso ’s nachts.
Toen ik vrijdag aankwam op het Pinksterkamp vroeg de lieve barvrouw-sinds-jaar-en-dag of ik de oorbel nog ooit had teruggevonden, en ze vertelde me dat ze vorig jaar, na het afbreken van de tenten, nog heel lang had gezocht, wat ik hartverwarmend vond.
Gisteren tikte ze me ineens op m’n schouder en vroeg, een beetje bang om me teleur te stellen: “Is dit hem?” en opende haar hand.
En wonder-o-wonder, het was hem. Gevonden in het gras, vlakbij de grote tent, die op de centimeter weer op z’n oude plek stond. Een beetje vies en dof, maar helemaal heel. Een jaar lang lag ie daar in het gras, in de zon, in de regen, onder de sneeuw, tijdens jongerenkampen, winterkamperen, in rustige weken, in familieweken, na meerdere maaibeurten, terwijl ik 100 kilometer verderop mijn leven leefde. En nu is ie thuis, herenigd met z’n wederhelft.
Mijn lief gaat hem oppoetsen zegt ie, met een tandenborstel en wasmiddel, tot ie weer glimt als op z’n eerste dag.