Burn-out

Ik had hartkloppingen, werd angstig wakker in de nacht, was bang om dood te gaan, vocht om in mijn lichaam te blijven. Ik kreeg blaasontsteking, mijn uitstrijkje was fout, mijn schildklier ontregeld, griep kwam langs. Ik voelde me koortsig. Mijn hoofd deed zeer. Mijn nek, mijn onderrug, mijn gewrichten, mijn pezen, mijn spieren deden zeer, mijn arm viel uit. Ik kon niet meer tegen prikkels, niet meer tegen praten, niet meer tegen muziek, niet tegen twee geluiden door elkaar. Niet tegen vragen, tegen moeten, tegen willen. Mijn hoofd was vol zwaar water, de woorden waren kwijt. Andere mensen spraken me aan uit een wereld van vroeger, als door een haaienaquariumruit van lucht. Ik was vlak. Ik kon niks hebben. En bovenal was ik moe, moe, moe, moe tot in mijn botten, moe als ik wakker werd, moe als ik ging rusten, moe als ik in de auto naast mijn lief zat, moe aan tafel tijdens het eten, moe als ik met mijn lief naar een mooie voorstelling ging kijken. Ik hing op zijn schouder. Ik verlangde naar een kloostercel.

Ik nam een parttime sabbatical, ik bleek burn-out, ik stopte bijna alles: werk, kansen, uitstapjes, telefoontjes, vrienden, familie. Ik stopte met koffie. Ik stopte met melatonine. Ik stopte met paracetamol. Ik stopte met alcohol. Ik stopte met nagelbijten. Ik at steeds minder vlees. De tv bleef uit. Ik ging naar de huisarts, naar het lab, naar het ziekenhuis, meerdere rondjes, ik ging naar een loopbaancoach, een haptotherapeut, twee arbo-artsen en een psycholoog. De een zei dit, de ander zei dat. Ik moest doseren, ik moest meer rust, ik moest helemaal niets meer, ik moest meer activering. Ik moest leuke dingen doen. Ik moest verplichte dingen doen. Ik moest wandelen, dat was heerlijk. Ik moest weer naar mijn lichaam leren luisteren. Ik moest maar een paracetamolletje nemen. Ik moest maar antidepressiva nemen. Ik zei ik ben niet depressief. Ik wil me weer voelen. Ik wil weer voelen. 

Ik zocht en viel, stond op en viel, een stap vooruit-drie achteruit, vier achteruit-twee vooruit. Ik jaagde door op twintig procent, want jagen zat me in het bloed, en dat was twintig procent teveel. Ik deed nog minder. Ik haalde de winkel net. Ik bakte een diepvriespizza. Ik deed de deur open voor mijn kinderen. Ik zat met ze aan tafel als ze met elkaar hun avonturen bespraken. Ik was blij dat ze blij waren. Ik was blij dat ze elkaar hadden, dat ze hun vrienden hadden. Ik schoot te kort. Ik was kort af. Mijn lontje was te kort. Mijn energie een lege accu, verzuurd, binnenstebuitengetrokken, het vel over de oren gehaald. De man met de hamer was mijn huisgenoot. Ik leerde langzaam naar hem luisteren. Mijn lief leerde langzaam naar hem luisteren. Hij droeg me, mijn lief, met vallen en opstaan, met liefde en geduld.

Ik had honger. Ik las. Een honger van jaren, het ene boek door het andere, Etty Hillesum, Murakami, Lindgren, Palmen, Wolkers, ik ontdekte poëzie, ik vulde mij met woorden, met adembenemende zinnen, door alle dufheid heen, soms drie keer opnieuw lezend om een zin te veroveren, maar ik las. Ik schreef. Ik wou vertellen. Het moest er uit. Ik zag mooie dingen. Een paar mooie toneelstukken. Een paar prachtige films. Ik zag mijn eigen herinneringen. Ik moest er om huilen. Ik zag mijn gevechten, mijn pijn, mijn krampen, mijn knopen, mijn gemis, mijn verdriet, mijn angsten, het vergane geluk, het niet gegrepen geluk, het gegrepen geluk. Ik keek terug. Ik keek angstig vooruit. Er waren lieve mensen, maar ik was te moe om ze binnen te laten. Ik maakte een paar mooie dingen. Dat maakte me heel erg blij. Het had een noodzaak. Ik maakte het mooi. Het werd mooi. En ik zag bomen, planten en vogels. Mijn ogen keken hun ogen uit. De schoonheid lag voor het oprapen. Meteen achter mijn huis. Ik zag het door de ramen heen. De schoonheid van de seizoenen. De schoonheid van iedere nieuwe dag.

Het duurde lang. Ik werd wanhopig. Ik was bang. Ik wist niet meer wat te doen. Er waren strenge stemmen. Dreigende scenario’s. Nieuwe onderzoeken. Er was loslaten in godsnaam. 

Ik deed dagelijks mijn oefeningen, thuis. Ik sterkte mijn lichaam, langzaam. Met mijn ogen dicht. Met mijn ogen open. Met mijn adem vrij. Mijn lichaam werd sterker. Leniger. Paste me beter. Ik voelde het. Ik kon het bewegen. Ik kon het laten rusten. 
Ik mediteerde. Ik dankte en vroeg steun. Hardop, want dan verkoop je geen bullshit. Ik probeerde me over te geven, op hoop van zegen, niet wetend of iemand me zou vangen, of iemand me zou horen. Soms was mijn danklijst langer dan mijn steunvraaglijst. Soms was er verbazingwekkend veel om dankbaar voor te zijn. Soms dankte ik maar door. Dat voelde fijn.

En vorige week, ineens, versnelde ik mijn pas. Ik durfde het te wagen. Ik wou het. Ik rende. Tot aan het eind van de rivier. Daar was die vertrouwde wilskracht weer, die gevaarlijke, verleidelijke wilskracht. Hij deed het nog. Ik liet mijn benen rennen. Ik was de baas. Ik vertraagde en hijgde uit. Ik rende weer. Tot aan het hekje. Ik vertraagde en hijgde uit. Ik rende tot aan het fietspad. Ik ging ook nog om de vijver. De renstukken werden korter. Maar ik bleef steeds weer versnellen. Tot het paadje langs de rivier, daar liep ik langzaam tussen riet en brandnetels. Ik liet mijn handen door het hoge gras gaan. Liep langs een zwemmend eendendagverblijf. Over het poepveldje omhoog. Viel met de deur in huis. Ik trok mijn schoenen uit. Ik viel uit de achterdeur in mijn hangmat in de zon. Mijn lichaam explodeerde en hing onder de tweestammige kersenboom, de rechter vol klimop, onder overdrijvende wolken, onder overvliegende vogels. Heel lang.

Het jaar is voorbij gegaan. Het is weer zomer. Frankrijk wacht. Land van tijd en ruimte. Van zon, water en rotsen. Van krekels en kikkers. Mijn vertrouwde dorpjes met lieve mensen. Mijn boek in de schaduw. Mijn lichaam in de elementen. Mijn lief en mijn meiden in de warmte. Onder de onmetelijke sterrenhemel. Afstand voor afstand. Tijd voor tijd.

Het is niet klaar. Het is ongoing. Wat wil ik, wat kan ik, waar leef ik voor? Hoe kan ik trouw blijven aan mezelf? Veel trouwer worden nog aan mezelf? Wat is wijsheid? Hoe kan ik in mezelf blijven rusten, veel dieper gaan rusten? Verankeren en van anker gaan, vertrouwen, het leven zijn loop laten. Weten dat hier de genade is. Altijd. Ook als ik het soms niet zie.

Laat een reactie achter