Hondje

Ik was in mijn zelfgehuurde huisje op Corsica, op de camping waar mensen met zoveel weemoed en verlangen over hadden verteld. De glazen schuifdeur was open, de zon viel binnen. Een hondje lag in mijn woonkamer en vond dat gewoon. Ik wist niets van honden.

Dit is wat ik wilde: tien dagen alleen op dit onbekende eiland, het riep me, deze camping was de plek waar ik moest zijn.

Mijn zieke zus. Ik wilde iets oplossen voor haar. Ik wilde mijn karma van haar pad halen. Ik moest kunnen leven zonder haar. Nieuwe familie maken. Mezelf dragen. Zodat ze niet hoefde te sterven om mij dat te leren.

Dit was de dag. Ik was gevlogen. Ik had gereden, door het donker, in mijn zelfgehuurde auto, dwars door de bergen, langs een onzichtbare zee, langs slapende steden en dorpen en eenzame huisjes, geen idee waar ik was. Nu zou ik het gaan doen. Nieuw leven maken. De wereld ontdekken. Naar buiten. Mijn doel: de rivier die door een canyon naar beneden stroomde, met wondermooie watervallen en waterbekkens om in te baden, ik had ze op de website gezien.

Ik deed mijn rugzakje op, zette voorzichtig het hondje buiten en sloot de deur van mijn huisje. Ik wist niet waarheen. Het bruine hondje liep een paar meter naar links, stopte, keek om, liep weer een paar stappen en wachtte achteromkijkend. Ik besloot hem te volgen. Het hondje liep voor me uit richting bos, steeds wachtend tot ik weer bij was. Hij klom over steiler wordende rotsen. Ik klom hem na. We kwamen bij de rivier, die rechtsaf richting camping stroomde. Het hondje sloeg linksaf. Ik ook. We liepen tegen de stroom in, de berg op. Soms op de oever waar we vandaan kwamen, dan weer sprong hij over keien naar de andere oever, waar het pad begaanbaarder was. Het hondje koos zijn route zonder twijfel. De rivier werd smaller en smaller, we stegen alsmaar hoger in de canyon, kleine waterbekkens passerend. Ik zocht voorzichtig mijn weg over gladde stenen, haalde mijn enkels open aan begroeiing, schaafde klimmend mijn knieën en bleef mijn geduldige gids volgen. Ik hoorde mensenstemmen, kinderstemmen. Het hondje bracht me naar bassins, groot en diep genoeg om in te zwemmen, waar families en stelletjes de dag doorbrachten, spelend onder de watervallen, picknickend en luierend op vlakke rotsen. Ik bleef. Het hondje verdween. Ik rustte, zwom, at en koesterde mijn lichaam in de zon en in de schaduw.

‘s Avonds, na een zelfgekookt maal in de kleine keuken van mijn natuurstenen huisje, raapte ik mezelf opnieuw bij elkaar en liep over het donkere pad naar het licht van de bar aan het zwembad. Verlegen zette ik me in een hoekje aan een tafeltje, op afstand van de bar waar druk gepraat en gelachen werd. De barvrouw was uitbundig aanwezig, een Ibiza-achtig feesttype leek me. Ik bladerde wat door de reisgidsen die op het tafeltje lagen. Een Nederlands stel aan de bar riep me, bood me een drankje aan en vroeg me naar mijn leven. Het klikte. Ook met de Fransen die nieuwsgierig waren naar wat ik daar deed zo alleen. Het boek dat ik bij me had bleef ongelezen in mijn rugzak.

Ik maakte vrienden, buren, een geliefde, een schoonzus en een echte vriendin. De Guadeloupse barvrouw, die regelmatig zelfgemaakte rum uitdeelde en zo de eigen omzet nogal drukte, bleek een plaatselijke engel. 

Ik wilde blijven voor altijd.  Ik wilde postbode worden in de bergen, in een geel Renaultje vier bestel, met in blauwe letters La Poste op het portier. Mijn gezicht gelooid door zon en wind, mijn hart warm, mijn hoofd stil als mijn Corsicaanse geliefde. De boeken rond zijn bed, zij spraken.

Het hondje zag ik, ondanks de hondenbrokken die ik voor mijn huisje zette, niet meer terug. Het had zijn taak volbracht.

Laat een reactie achter