Versleten land
Te veel herinnering
In iedere douchekop en op elke tree
In iedere bocht, bij elke stap
In elke rots gezichten
In elke windvlaag stemmen van toen, verwaaid tot droog gefluister
Kikkers kwaken constant schuld
Krekels zingen schaamteloos en zonder einde, ze roddelen en schelden
Alleen de nachtuil is zijn holle zelf, als ook een bange droom die wakker wordt in de nacht en over paadjes loopt vol voetstappen van jaren
De pad schrikt weg en houdt zijn adem in
Hier loopt een heks met pek en veren
In stoffig zand, de voetzolen ontnomen door het branden van de zon
De echo van peddelslagen van verwijt op een rivier op weg naar een onbekende verre zee
Een onweer dat blijft hangen in de bergen, zijn pijlen richt op deze kloof en in mij inslaat waar ik loop, mijn schuilplaats is een lekke tent, de kinderen zijn uitgevlogen
Het licht verdraagt de wonden niet van slordig afgezaagde stronken onder stof en droog gevallen pruimen, boden van de herfst
Vereeuwigd op de stenen aan de overkant de beelden van vergaan verleden, een man, een vrouw, een liefdespaar, zij staren over het water
De draak die er haar prins bewaakte, ik stal hem toen ze sliep, ik nam hem van haar mee, ik nam hem en hij mij, we vluchtten samen
Haar adem giftige mistral, blaast me nu dagelijks in de kleinste grot, ver om de bocht van het stenen paradijs waar nieuwe mensen in onschuld baden, nog drijven op hun luchtbed boven scherpe rotsen, hun punt gericht, hun hart van steen
De schorpioen nog in de boom, in halfslaap
De schaduw smal, ik pas er niet meer in en wil verdwijnen in een opening in stekelig groen, onzichtbaar voor het oordeel, dat als een zwaluw uit z’n hoge rots duikt, de schuld als vleermuizen die jagen op een klein insect, weerloos in het donker, als wespen die van zoete plek naar zoete plek gaan, hun gif inspuiten in weke bleke ledematen, hun koningin voorop om hier haar volk te planten en dat zich dood te laten vechten tot de laatste man het nest verdedigt tegen mij
Dit landschap dat mij koesterde en voedde drijft mij af als een ongewenste vrucht
Het slokt mijn prins op en het sluit zich achter mij
Ik sta met lege handen, ik rol mij op en wacht stil op de bliksem